Niet zo lang geleden maakte ik (eindelijk!) de overstap van oud-reisleider en docent naar productmanager voor een touroperator gespecialiseerd in culturele reizen. Potjandorie, wat was ik daar blij mee. Ik had de moed al zo’n klein beetje opgegeven na heel erg lang zoeken, maar hier vond ik een logische plek voor mijn ervaring en kennis. Eerst reisde ik zelf door Italië en vertelde reizigers in situ en soms en plein air van alles over de Romaanse kerk, de Renaissance fresco’s en de barokke paleizen. Nu mocht ik aan de andere kant van het hele proces plaatsnemen en een reis vormgeven, samenstellen en vastleggen.
En dat is leuk. Want je weet waar het over gaat, herkent de culturele hoogtepunten en de verborgen pareltjes, maar ontdekt ook steeds weer nieuwe bezienswaardigheden. Elke dag Italiaans mailen of bellen, allemaal vanuit een mooi kantoor en een comfortabele stoel. En zo bedacht ik mij laatst dat ik met mijn voorgeschiedenis en ervaring, hier toch maar fijn om mijn plek zat. Waarna ik tevreden research ging doen naar een webtekst over Milaan. En mijn gedachten mij subiet mee terugnamen naar toen ik zelf in Milaan was, en helemáál niet zo goed geïnformeerd en vol van kennis bleek.
Ik verbleef drie weken in Milaan, voor een opfriscursus Italiaans, en de mogelijkheid om deze hipperdepippe modestad nu eindelijk eens van dichtbij te kunnen bekijken. Dat was mij nogal een verademing, na het fraaie maar op de duur ook wat stoffig geweld van opgravingen, eeuwenoude fresco’s en kerken, vooral heel veel oude kerken, in Florence, Rome en Napels. Begrijp me niet verkeerd: niks mis daarmee, maar een mens wil ook wel eens iets anders, en na een lang verblijf en jarenlang werken op locaties waar men vooral op het verleden gefixeerd is, ga je op den duur verlangen naar moderniteit en de toekomst.
De Napolitanen die ik vertelde over mijn Milanese plannen, verklaarden mij compleet voor gek. Wat ging ik ins hemelsnaam doen tussen die omhooggevallen noorderlingen? En dan ook nog eens dríe weken? Ik kon veel beter nog drie weken in Napels blijven, dáár was het pas goed toeven. Toch stapte ik vol goede moed in de hogesnelheidstrein die mij in vier uur afzette op het wel zeer bombastische station Milano Centrale. Na een korte wandeling kwam ik uit in een brede winkelstraat, begrensd door neoklassieke toegangspoorten, fraai verlicht met kerstlampjes en de een na de andere aanlokkelijke etalage. Wauw.
De combinatie van hedendaagse en modern design, kerkelijke renaissance-pareltjes en musea van elk hoogwaardig allooi vond, en vind ik nog steeds, ge-wel-dig. En op aanraden van een enthousiaste talenschool-directeur bezocht ik al snel verschillende villa’s in de stad, die oftewel als privémuseum dienstdeden en de overblijfselen van een recent luxe verleden toonden. Met stip op nummer één was daar de Villa Necchi Campiglio, een prachtige modernistische jaren dertig-villa met hier en daar een fraai detail Art Deco.
Deze villa behoorde toe aan de zusjes Necchi, die er dankzij een familiebedrijf in naaimachines zeer warmpjes bijzaten. De handgeschreven bedankbriefjes van meneer Dior zelf liggen nog in de slaapkamer, net als de aankopen die de zusjes bij het Franse modehuis deden. Beide zusters, de een getrouwd, de ander vrijgezel, bleven kinderloos, en lieten de villa na aan de FAI, zeg maar de Italiaanse National Trust. Zo kon de voor die tijd hypermoderne villa voor eenieder te bezoeken blijven, net zoals de tuin, de tennisbaan en het zwembad.
Natuurlijk wilde ik het gehele complex graag bezoeken. De villa zelf mag alleen betreden worden met een gids, die alleen Italiaans spreekt. Dat leek mij een uitgelezen moment om mijn zojuist opgepoetste Italiaans eens goed te testen.
Dat viel vies tegen.
De villa niet. Nee zeg, het interieur was nog helemaal intact; meubelstukken, behang, badkamers, zelfs de haarborstels lagen nog op de kaptafels. Denk aan het Huis Sonneveld in Rotterdam, maar dan met meer goudglans en Italiaanse vroegmoderne elegantie. Ik hou er enórm van en keek mijn ogen uit. Alleen begreep ik werkelijk geen ene snars van de hele rondleiding.
Kwam dat doordat de gids zo’n zwaar accent had? Totaal niet. Gebruikte hij teveel technische termen, inhoudelijke details, architectonisch idioom? Waarschijnlijk alle drie.
We waren slechts met z’n drieën, naast mij was er een echtpaar dat zeer gebiologeerd naar de gids luisterde en om het hardst knikte na opmerking of elke wijzende vinger. Blijkbaar was het verhaal van de gids machtig interessant, maar ik kon er geen touw aan vastknopen. Tig maanden Italiaanse les en mijn kunsthistorische voorgeschiedenis ten spijt.
Ik probeerde mij nogmaals flink in te spannen en naar de gids te luisteren. En ving al snel meerdere malen de woorden ‘porta lupi’ op.
Porta lupi, porta lupi. Wat zou dat kunnen betekenen? Het moest iets belangrijks zijn, want de gids gebruikte de woorden wel erg vaak, en het echtpaar knikte dan nog harder. Architectonische termen zijn nooit mijn sterkste kant geweest. Porta, zou dan van ‘portare’; dragen, komen? Heeft de gids het wellicht over een dragende constructie? Iets typisch voor de jaren dertig, een constructie die in deze villa veelvuldig is toegepast?
Ik besloot het gewoonweg te vragen. Domme vragen bestaan niet, toch? Dus onderbrak ik de gids en vroeg hem wat toch een porta lupi is, en waar ik die kon vinden in het interieur. Er viel een geschokte stilte. De gids keek alsof hij het in de Dolomieten hoorde donderen, en het echtpaar wisselde een veelbetekenende blik uit.
“Mevrouw, Piero Portaluppi is de architect van deze villa!”
A-ha.
Juist. Tot zover mijn intelligente vraag. De rest van de rondleiding heb ik mij maar stilgehouden, en net als het echtpaar louter enthousiast geknikt. Je bent nooit te oud om weer eens wat nieuws te leren. Terwijl ik eraan terugdenk voel ik weer hoe erg ik mij geneerde. Ik denk dat ik nog maar even heel goed en grondig research ga doen voordat ik aan die webtekst begin.
www.fondoambiente.it/luoghi/villa-necchi-campiglio
©Photo copy Maaike Raduzzi
Geef een reactie